6 september
Het zit er op. Twee kilometer zwemmen in de rivier voor het goede doel ‘Swim to fight cancer’. Een vriend wees me er op dat het op de kop af twee jaar geleden is dat onze vriend gestorven is aan kanker. Dat is waar ook!
Ik had er niet aan gedacht, ik heb die datum niet zo in mijn hoofd. Ik ben ook niet zo van vechten tegen kanker. In de zin dat het moet, dat als je dat niet doet en je er bij neerlegt, zoals mijn vader destijds deed, dat je dan niet oké bent. Nabestaanden willen dat je blijft leven, maar de zieke zelf heeft er soms geen zin meer in. Ik kan het me voorstellen, als alle dagen een gevecht zijn geworden.
We schuifelen met onze wave, een groepje van zo’n vijftien zwemmers, naar voren richting de rivier. Een presentator interviewt steeds een deelnemer, wat dan over het hele terrein te horen is. Wat ga ik zeggen als hij de microfoon onder mijn neus houdt? Dat je van mij niet per se hoeft te vechten? Dat depressie ook een heel zware ziekte is die onze samenleving ontwricht?
Door zijn blik te ontwijken, weet ik te voorkomen dat ik het feestje bederf. Een lokale BN-er geeft antwoorden die we willen horen. Gloria Gayner zingt I will survive. Onze wave staat inmiddels schouder aan schouder op de steiger.
Ik kijk om me heen. Er heerst een Prinsengrachtconcert-sfeertje, met mensen in bootjes die een plekje aan de start hebben veroverd. Wijnglazen glinsteren in de zon. Ze juichen en klappen. Een zelfbenoemde DJ heeft niet het geduld nummers volledig af te spelen. Uit enorme boxen in zijn sloep buitelen de meezingers over elkaar heen. Het ergert me. En het ergert me dat het me ergert. Een heel dorp is uitgelopen en gaat er voor. Waarom ik niet?
De presentator telt af en daar springen we. Ik blijf wat langer onder water, het is aangenaam stil. Als ik boven kom is mijn wave al op weg. Ik word meteen luid aangemoedigd: de achterblijver kan wel een extra duwtje gebruiken. Dat doet het ‘m. Ik trek de badmuts over mijn hoofd en ga. Ik heb een achterstand in te halen.