14 februari
Het vriest maar de zon schijnt. Op m’n telefoon lees ik dat het zeewater 5 graden is. Despite the sunshine, even with a thick winter wetsuit, neoprene hood, gloves and boots it will be difficult to stay comfortable in the sea for long today.
Het is een site voor surfers, niet voor zwemmers in een zwembroek die kort en oncomfortabel de zee in gaan. Want daar is het mij om te doen: buiten de comfortzone gaan. Omdat, zo schrijven honderden goeroes en zeggen duizenden coaches hen na, dáár is wat te halen, daar zit persoonlijke groei. Is dat waarom ik hier nu in zee lig? Voor persoonlijke groei? Am I not good enough yet?
Na zo’n twee minuten, na de eerste schrik, wanneer het lichaam enigszins gewend is aan het koude zeewater en ik met mijn gezicht de zon heb gevonden, ben ik in staat om stil te staan bij wat ik voel.
“Wat voel je precies?” was ook een opdracht geweest tijdens de workshop van Wim Hof.
“Beschrijf die kou eens,” drong Wim aan terwijl ik naar adem happend in het ijsbad lag. En toen ik er genoeg van had en aanstalten maakte er uit te stappen, dreigde hij: “Blijf er bij!”
Het lijkt alsof heel veel scherpe messen in mijn huid drukken. Drukken, niet snijden. De huid staat onder spanning, de messen dringen aan, maar het opensnijden gaat niet gebeuren. Want er zijn helemaal geen messen. Er is alleen heel koud water overal om me heen, bij mijn vingers, m’n ballen, m’n kuiten. En, terwijl ik nu hier in het water lig en meeuwen over me heen schreeuwen en op het strand een meisje stopt, haar telefoon pakt en mij begint te filmen en de spanning haast ondraaglijk wordt, denk ik: laat dat moment van opensnijden maar komen. Ik verlang er naar. Diepe snijwonden en water om mij heen dat rood kleurt. Laat mij maar verdrinken in een plas eigen bloed. De verlossing, in godsnaam, weg hier uit het vagevuur. Een vagevuur van ijswater.
Ik blijf nog twee minuten. Na vier minuten wordt het gewoner, niet minder. Na vijf minuten stap ik uit zee.