Ontgroening

12 februari
Vandaag vier en een halve minuut. Dankzij de kracht van de groep.
Ik heb gasten mee de zee in genomen. Jongens van achttien en negentien jaar. Ze willen bij een dispuut waar ikzelf dertig jaar geleden lid van ben geworden. De jongens moeten laten zien dat ze het echt heel graag willen. Ze worden getest op hun motivatie. Dat gaat er anno 2018 nog best bits aan toe. Ondanks Vindicat, ondanks de verwijving van de maatschappij, waartegen ik mijzelf dus een beetje probeer te verweren door in zee te springen.
Verkleed als biggetjes komen de drie aspirant-leden over de boulevard aan lopen. Ze zien bleek. Van de avond ervoor waarschijnlijk, een carnavalsnacht in Breda. Of van het vooruitzicht zo in 4 graden zeewater te springen? Wie zal het zeggen.
Voor het geval een journalist meeluistert, zeg ik met luide stem dat het niet verplicht is.
“Het is jullie vrije keuze,” roep ik in het rond.
Zal ik ze nog een papiertje laten ondertekenen? Ik moet niet hebben dat er een in zee achterblijft. De jongens slapen niet, eten slecht en drinken veel dezer dagen. Het is tien uur ’s ochtends. De kans is aanwezig dat er een nog dronken is.
Ik besteed tijd aan firing up en ademhaling. Ik ben Wim Hof aan het spelen en laat zijn naam vaak vallen. Hopelijk gaan ze denken dat ik weet wat ik aan het doen ben. Ik probeer hen gerust te stellen, maar met elke tip of aanwijzing wordt de angst in hun ogen alleen maar groter. Het doet hen beseffen dat dit niet geheel ongevaarlijk is.
Totdat ik mij uitkleed en zij – nu pas! – beseffen dat ik mee de zee in ga. Daar ontspannen ze van. Zo erg kan het niet zijn als deze meneer er zelf ook in gaat.
Als onze bovenbenen in brand staan en de zeelucht onze longen tot ballonnen heeft opgeblazen, lopen we over het strand naar het water. Voorbijgangers knikken respectvol. Het is droog. Ik loop voorop de branding in en laat me vallen. Zij volgen mijn voorbeeld.
“Blijven ademen,” zeg ik zo kalm mogelijk. De biggen doen hun best en onderdrukken gegil. Na vier minuten vraag ik hoe het gaat. Ze knikken. Nog een halve minuut? Dat vinden ze een goed plan. Een van hen begint hardop te tellen. De halve minuut schiet voorbij. Opgelucht staan ze op en teruglopend naar onze kleren komt er weer wat kleur in hun gezicht.