31 januari
Minder dan een halve minuut. Zolang duurde mijn duik, of wat daar voor doorging. M’n kopje is niet onder gegaan. Ik durfde het niet aan om in het water te gaan liggen. In plaats daarvan zakte ik door mijn knieën in de branding en liet drie golven over mijn zwembroek spoelen. Nat was ik al.
Halverwege de fietstocht naar het strand was het gaan regenen. Behoorlijk hard ook. In no time was mijn trainingsbroek zeiknat en plakte aan mijn bovenbenen. Er stond een harde wind van zee. Doorweekt kwam ik boven aan op de boulevard. Achteraf stel ik vast dat dit het heroïsche moment is geweest. De slagregen in mijn gezicht, de striemende wind die zand in mijn ketting blies, het verlaten kale strand en de grauwe zee. Hier was ik niet ver van opgeven en omdraaien, terug naar een warm droog huis.
Ik zette mijn fiets tegen de achterkant van een strandtent. Er was niemand. Druk maken over blikken van voorbijgangers, waar ik in de voorbereiding nog mee bezig was geweest, was verspilde moeite. Ik had beter mijn tijd kunnen besteden aan de vraag: hoe houd ik mijn kleren droog?
Vijf minuten later stond ik weer bij mijn fiets. Mijn kleren hingen druipend over de stang en het stuur. Zojuist een grote daad verricht, stond ik voor de volgende opgave: die kleren weer aantrekken. Ik zag er meer tegen op dan de duik in zee. Een nat trainingsjackie gaat over een nat shirt en een natte muts op natte haren. Ik plak de natte broek weer tegen mijn bovenbenen. Natte voeten in natte sokken. Pink en ringvinger blijven hangen in handschoen – te plakkering van het zeewater en te koud om mee te bewegen. De topjes van mijn vingers zouden halverwege de terugtocht gevoelloos worden – net als mijn tenen. Pas thuis onder de warme douche komt het gevoel weer terug, en ik was vergeten hoe pijnlijk dat proces is.
Ik had iets extreems gedaan dat realiseerde ik me wel, maar ik kon niet helder nadenken. Ik was licht duizelig en de rest van de dag van de kaart.