27 augustus
Jan, een jaargenoot, belde me met de vraag of ik mee wil doen met een zwemrace tegen kanker. Hij had deze stukjes gelezen en was zelf de organisator van de zwemrally. Heel logisch dat hij na mijn verhalen in de rivier bij mij uit kwam. Vond ik ook. En dus werd het onmogelijk om nee te zeggen. Een tocht van twee kilometer in de Vecht bij Breukelen.
Dat was twee maanden geleden. Inmiddels hebben we twee hittegolven achter de rug en lees ik overal dat rivieren en meren smerig zijn. Ik ben al een paar weken terug van vakantie maar ik heb niet meer in de rivier gezwommen. De gedachten aan bacteriën, dode vissen en ratten houden me tegen. Wat heeft een Iceman ook te zoeken in een binnenwater van tweeëntwintig graden?
En dan hebben we Maarten van der Weijden gehad. Mijn bijdrage aan kankeronderzoek komt me nu een beetje belachelijk voor. Ik ga tweeduizend meter zwemmen, een honderdste van de Elfstedentocht van Maarten, en ik ga nog geen tienduizendste deel ophalen van het bedrag dat hij bij elkaar zwom. Ik ben een matige zwemmer maar zal er – met een schoolslag en gebruik van mijn benen – geen twee etmalen over doen. Een tweederangs avonturier, zo zie ik mijzelf.
Zaterdag is het zover. In plaats van bezig te zijn met het goede doel, maak ik me druk om mijn zwembroek. De slip waarin ik normaal zwem en die ik ooit in een spa kocht omdat het verplicht was, staat al heel lang op de nominatie om weggegooid te worden: hij is verkleurd en uitgelubberd en sowieso idioot. Maar ja, hij zit lekker, het is een zekerheidje – never change a winning team – en hem nu afdanken is riskant. Het zou zelfs niets minder dan verraad zijn om een nieuwe zwemshort aan te trekken.
Normaal ziet niemand me, dus wat maakt het uit, maar zaterdag worden er veel toeschouwers verwacht. Wat te doen? Op de site lees ik dat na de finish een badjas wordt aangereikt. Als ik die meteen te pakken krijg, kan ik de zwembroek nog één keer aan.